Hof verbiedt uitlevering Sabir K. aan VS
Nederland maakt zich indirect medeplichtig aan martelingen en folteringen tegen Sabir K. in Pakistan. Dat zegt hoogleraar Internationaal Strafrecht Geert-Jan Knoops tegen BNR's Petra Grijzen.
Knoops baseert zich daarbij op internationale wetgeving. Een 'derde' land dat meewerkt aan de uitlevering van een persoon aan een ander land, in de weteschap dat iemand daar gemarteld wordt, is mede aansprakelijk voor mensenrechtenschendingen. Dat bleek afgelopen december nog maar eens uit een uitspraak van het Europees Hof in de zaak El-Masri tegen Macedonië.
Uitleveringsverbod
Het gerechtshof in Den Haag verbood vandaag uitlevering van Sabir K. aan de Verenigde Staten. Er zou te veel onzekerheid zijn blijven bestaan over betrokkenheid van de Amerikanen bij de foltering van K. in Pakistan, meende het Hof. De Nederlandse staat heeft dat onvoldoende uitgezocht. Voor het gerechtshof in Den Haag zat er dan ook niets anders op dan de uitlevering van K. aan de Verenigde Staten ontoelaatbaar te achten.
Nederland had eigenlijk al op 23 mei meer informatie moeten geven over de rol van de Amerikaanse overheid bij de aanhouding van Sabir K. in Pakistan. De Nederlandse staat liet na die kans te benutten, zegt Knoops. "Daarop kon het Hof niet anders dan de mogelijkheid van Nederlandse betrokkenheid bij de aanhouding van Sabir K. openhouden, wetend dat de Pakistaanse geheime dienst ISI mensen op toch wel structurele schaal foltert."
Afgeleide aansprakelijk
Voor het Hof was dat bovendien voldoende reden om Nederland afgeleid aansprakelijk te stellen voor martelingen en folteringen. "We moeten niet vergeten dat heel veel uitlevering aan Amerika zonder vorm van inhoudelijk debat wordt goedgekeurd. Het is maar een heel klein percentage dat uiteindelijk niet wordt uitgeleverd. Dus of de Amerikanen hier nu wakker van liggen weet ik niet."
Feit is wel, meent Knoops, dat er in Nederland voor het eerst kritisch wordt gekeken naar de rol van Amerika bij de mensenrechtenschendingen in landen als Pakistan. "Het kan zijn dat deze uitspraak een veel sterkere precedentwerking zal hebben dan tot dusver het geval is geweest bij andere zaken. De staat kan nog in cassatie gaan bij de Hoge Raad, maar het Hof geeft hier wel een sterk signaal af dat Nederland op dit moment niet de verantwoordelijkheid wil dragen voor de schendingen van mensenrechten die Sabir K. heeft ondergaan."
Uitlevering gevraagd
De VS hebben de uitlevering van K. gevraagd omdat zij hem verdenken van het beramen van aanslagen op militairen in Afghanistan. K. werd in september 2010 in Pakistan opgepakt en vervolgens gemarteld. Volgens K. gebeurde dit met medeweten van de Amerikanen.
De rechtbank verbood de uitlevering van K. al eerder, maar op andere gronden. De rechter vond toen dat er in de VS niet genoeg garanties waren voor een juiste behandeling van de posttraumatische stressstoornis van K. Minister Ivo Opstelten (Veiligheid en Justitie), die het licht op groen had gezet voor de uitlevering, ging tegen dat vonnis in beroep.
Verheugd
K.'s advocaat André Seebregts reageerde verheugd op de beslissing van het hof. "Dit is de eerste keer dat een uitlevering aan de VS wordt geweigerd. We moeten het duidelijk hebben van de rechterlijke macht. Het is zeer terecht dat men zich kritisch opstelt.'' Minister Opstelten kan beroep in cassatie aantekenen, maar volgens Seebregts is met die procedure veel tijd gemoeid. Het ministerie van Veiligheid en Justitie laat weten de uitspraak te bestuderen en later te beslissen of het in beroep gaat.
K. is al geruime tijd op vrije voeten, maar moet zich dagelijks op een politiebureau melden. Seebregts gaat om opheffing van die voorwaarde vragen.
Het gerechtshof gaf de Staat eind mei in een tussenuitspraak de gelegenheid nader onderzoek te doen naar de vraag of K. op verzoek van de Amerikanen in Pakistan is aangehouden. Als die vraag bevestigend zou worden beantwoord, zouden de VS indirect betrokken kunnen zijn bij de marteling van K. Het is, volgens het hof, algemeen bekend dat de Pakistanen terreurverdachten martelen.
De staat kon zich in de opdracht van het hof niet vinden en heeft gevraagd deze terug te draaien. De opdracht van het hof was in strijd met het systeem van de uitleveringsprocedure, zo heeft de staat onder meer betoogd.