Rapport Belonen, besturen en toezicht bij hogeschool Inholland, 6 juni 2011
Onderzoek naar beloningsbeleid/-uitvoering, enkele bedrijfsvoeringsaspecten en toezicht in de periode 2006-2010 Utrecht, 6 juni 2011 kenmerk H3079421
Rapport Belonen, besturen en toezicht Inholland 6 juni 2011
INHOUD
Samenvatting 4
1 Aanpak, reikwijdte en kaders van het onderzoek 6
1.1 Aanleiding voor het onderzoek 6
1.2 De onderzoeksvragen en onderzoeksperiode 6
1.3 Afbakening van het onderzoek 6
1.4 Gehanteerde normen 7
1.5 Werkwijze 8
1.6 Rapportage 8
2 Bestuurlijke context 10
3 Arbeidsvoorwaarden en faciliteiten 11
3.1 Inleiding 11
3.2 Uitgaven van het CvB via de salarisadministratie 11
3.2.1 Overzicht uitgaven 11
3.2.2 Vaststellingsovereenkomst voormalig vzCvB 12
3.2.3 Vaststellingsovereenkomsten vzCvB, vice vzCvB en lidCvB 14
3.2.4 Extra salarisbetaling 14
3.2.5 Extra vergoeding premie ziektekostenverzekering 15
3.2.6 Extra pensioenstorting 15
3.3 Uitgaven aan het CvB betaald op basis van declaraties of facturen 16
3.3.1 Algemeen 16
3.3.2 Vaste onkostenvergoeding en representatiekosten 17
3.3.3 Vervoerskosten 18
3.4 Conclusie 19
4 Overige onderwerpen 20
4.1 Inkoop, inhuur en contractbeheer 20
4.1.1 Algemeen 20
4.1.2 Inhuur chauffeursdiensten 20
4.1.3 Inhuur organisatieadviesbureau 21
4.2 Publiek private activiteiten 22
4.2.1 Holding Inholland bv 22
4.2.2 Nyenrode 22
4.3 Wildenborch 23
5 Bestuurlijk handelen en toezicht 25
6 Reactie hogeschool Inholland 27
Rapport Belonen, besturen en toezicht Inholland 6 juni 2011
Samenvatting
De hogeschool Inholland is een ‘rechtspersoon met een wettelijke taak’, die een
rijksbijdrage ontvangt voor het verzorgen van hoger beroepsonderwijs. Die
rijksbijdrage moet rechtmatig en doelmatig worden besteed. Dat betekent onder
meer dat het College van Bestuur zorg moeten dragen voor een zorgvuldige en
risicomijdende bedrijfsvoering. Voor het belonen van het College van Bestuur door
de Raad van Toezicht en het faciliteren van het College van Bestuur gelden de
mores van de publieke sector zoals transparantie en gepaste soberheid. De Raad
van Toezicht moet toezien op de kwaliteit van het bestuurlijk handelen en moet
daarbij rekening houden met de eisen van het optreden binnen de publieke sector.
De hogeschool Inholland is in 2002 gevormd door een fusie van vier hogescholen en
werd geleid door twee opeenvolgende bestuursvoorzitters die elk een sterk stempel
drukten op de bestuurscultuur. Omdat bij Inholland sprake is van collegiaal bestuur
dragen de collegeleden in principe medeverantwoordelijkheid voor de portefeuilles
van hun medeleden van het College van Bestuur.
De (in 2007 veranderde) ‘tone at the top’ heeft invloed gehad op de samenwerking
binnen het College van Bestuur en de relatie tussen de nieuwe voorzitter van het
College van Bestuur en de Raad van Toezicht. De inspanningen van de Raad van
Toezicht om de problemen binnen het College van Bestuur op te lossen, hebben niet
geleid tot een bevredigende oplossing.
Naar aanleiding van een signaal over mogelijke onregelmatigheden bij specifieke
onderdelen van de bedrijfsvoering van Inholland heeft de Inspectie over de periode
2006-2010 een onderzoek verricht. Ook is het handelen van het College van
Bestuur, de Raad van Toezicht en de externe accountant onderzocht, echter
uitsluitend in verband met die specifieke onderdelen van de bedrijfsvoering.
De onderzochte onderdelen van de bedrijfsvoering van Inholland zijn:
· Beloning, vergoedingen en faciliteiten voor de leden van het College van
Bestuur;
· Een viertal opdrachtverleningen (nieuwbouw, externe accountant en inhuur);
· Private activiteiten;
· De annulering van de verkoop van een pand.
Uit ons onderzoek blijkt dat in een aantal gevallen inderdaad sprake is geweest van
een onzorgvuldige bedrijfsvoering. De vicevoorzitter van het College van Bestuur
was onzorgvuldig bij de inhuur van zijn chauffeur, heeft de risico’s bij inhuur van
een adviesbureau onvoldoende bewaakt, liep hierbij aanzienlijke inkoopkortingen
mis en was verantwoordelijk voor een grote omissie bij het afstoten van een pand.
Andere belangrijke onzorgvuldigheden betreffen de beloningen, vergoedingen en
faciliteiten. Tot september 2008 ontbraken duidelijke regels voor vergoedingen en
faciliteiten voor het College van Bestuur. De opeenvolgende voorzitters en de
vicevoorzitter van het College van Bestuur declareerden gedurende gehele
onderzoeksperiode voor zakelijke lunches en diners regelmatig meer dan (vanaf
2008) in het interne reglement is toegestaan en volgden bij het leasen van auto’s
niet de eigen regels. De Raad van Toezicht was onzorgvuldig bij het toekennen van
extra salaris betalingen en een ruime vertrekregeling aan de voormalige voorzitter
van het College van Bestuur waarvan de uitvoering niet goed werd bewaakt. Het
Rapport Belonen, besturen en toezicht Inholland 6 juni 2011
ministerie is over deze aangelegenheden schriftelijk niet volledig geïnformeerd.
De Raad van Toezicht, de voormalige voorzitter en de vicevoorzitter van het College
van Bestuur hebben in een aantal gevallen niet voldaan aan de hoge eisen die
worden gesteld aan het belonen van het College van Bestuur in de publieke sector.
Als gevolg van de hiervoor genoemde onzorgvuldigheden constateerden wij in de
onderzochte periode ondoelmatige uitgaven voor arbeidsvoorwaarden en faciliteiten
van het College van Bestuur van circa € 360.000, alsmede een niet gerealiseerde
korting van circa € 373.000 en een ten onrechte niet geïncasseerde korting van
€ 148.000.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 6 van 27
1 Aanpak, reikwijdte en kaders van het onderzoek
1.1 Aanleiding voor het onderzoek
Eind oktober 2010 ontving de Inspectie een signaal over mogelijke
onregelmatigheden bij specifieke onderdelen van de bedrijfsvoering van hogeschool
Inholland (hierna Inholland). Na een vooronderzoek naar de ernst van het signaal
heeft de Inspectie besloten een onderzoek in te stellen bij Inholland.
1.2 De onderzoeksvragen en onderzoeksperiode
Het onderzoek is gericht op de volgende onderdelen van de bedrijfsvoering van
Inholland:
· Arbeidsvoorwaarden, vergoedingen en faciliteiten van de voormalige leden van
het College van Bestuur (hierna CvB);
· Diverse opdrachten tot inkoop en inhuur;
· Private activiteiten;
· De annulering van de verkoop van een pand.
Wij hebben van deze onderdelen de rechtmatigheid en doelmatigheid van de
uitgaven onderzocht, voor zover relevant het juist informeren van het ministerie van
OCW, en in samenhang met het voorgaande de zorgvuldigheid van het handelen van
het voormalige CvB, de voormalige leden van de Raad van Toezicht (hierna RvT) en
de externe accountant.
Wij hebben geen onderzoek verricht naar de gehele bedrijfsvoering. Het handelen
van het CvB, de RvT en de externe accountant is uitsluitend onderzocht in verband
met genoemde specifieke onderdelen van de bedrijfsvoering.
De algemene Wet Bestuursrecht stelt vijf jaar als maximale termijn van mogelijke
terugvordering. Daarom heeft de Inspectie besloten het onderzoek te beperken tot
de jaren 2006 tot en met 2010. De in 2010 nieuw benoemde voorzitter van het CvB
valt buiten het onderzoek.
Dit onderzoek staat los van het onderzoek dat de Inspectie in 2010 is gestart naar
de afgifte van diploma’s. Over de resultaten van dit onderzoek is in januari en april
2011 een rapport uitgebracht.
1.3 Afbakening van het onderzoek
De directie Rekenschap van de Inspectie is een accountantsafdeling die in haar
handelen gehouden is aan de voorschriften van de Nederlandse Beroepsorganisatie
voor Accountants, het NBA.
Het onderzoek valt vaktechnisch uiteen in een ‘assurance onderzoek’ en een
‘persoonsgericht onderzoek’.
Assurance onderzoek
Het onderzoek naar de genoemde onderdelen van de bedrijfsvoering is gericht op
het verstrekken van een beperkte zekerheid over de rechtmatige en doelmatige
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 7 van 27
besteding van rijksbijdragen en op de verantwoording daarover aan de minister
conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving.
De uitgevoerde werkzaamheden zijn verricht in overeenstemming met Standaard
3000, “Assurance opdrachten anders dan opdrachten tot controle of beoordeling van
historische financiële informatie”.
Het verstrekken van de juiste en volledige informatie in het kader van het onderzoek
is de verantwoordelijkheid van het huidige bestuur. Het is onze verantwoordelijkheid
een assurancerapport inzake de in paragraaf 1.2 geformuleerde onderzoeksvragen
te verstrekken.
De bevindingen en conclusies van dit onderzoek zijn opgenomen in de hoofdstukken
drie en vier van dit rapport. In die hoofdstukken beschrijven wij ook de relevante
aspecten van het handelen van het CvB, de RvT en de externe accountant. Wij
onthouden ons in die hoofdstukken echter van een oordeel over de zorgvuldigheid
van dat handelen.
Persoonsgericht onderzoek
Het persoonsgericht onderzoek is gericht op de zorgvuldigheid van handelen of
nalaten daarvan van de betrokken leden van het CvB, de RvT en de externe
accountant. Wij hebben daarbij de aanwijzingen gevolgd van Praktijkhandreiking
1112 van het NIvRA. De conclusies van dit onderzoek zijn opgenomen in hoofdstuk
vijf van dit rapport.
1.4 Gehanteerde normen
De Inspectie heeft de onderzochte onderdelen van de bedrijfsvoering voor wat
betreft de rechtmatigheid getoetst aan de vigerende wet- en regelgeving:
· Algemene Wet Bestuursrecht (AWB);
· Wet Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW);
· Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs (RJO en RJ, waaronder RJ 660);
· Wet Openbaarmaking van met Publiek geld gefinancierde Topinkomens
(WOPT);
· Besluit rechtspositie leden van centrale directies en van colleges van bestuur
van hogescholen;
· Aanbestedingsrecht zoals Europese Aanbestedingsrichtlijnen;
· Helderheidnotities van OCW.
Naast de voorwaarden uit de bovenstaande wet- en regelgeving worden voor het
begrip rechtmatigheid én voor het begrip doelmatigheid in dit onderzoek de
volgende criteria gehanteerd:
· passen binnen het doel van de hogeschool en de aard van de activiteiten en
het werkterrein (opleiden van studenten) van de hogeschool;
· de ontvangst van een tegenprestatie door de hogeschool;
· de betaling en de ontvangen tegenprestatie zijn in overeenstemming met
een vooraf opgestelde overeenkomst;
· de overeenkomst is tot stand gekomen volgens de geldende wet- en
regelgeving en interne reglementen;
· de overeenkomst en de transacties (leveringen, betalingen) die daaruit
voortvloeien zijn ondertekend door de daartoe bevoegde functionarissen;
· zijn gebaseerd op een verantwoorde keuze van alternatieven, de kosten en
baten zijn afgewogen, bijvoorbeeld door het opvragen van meerdere
offertes;
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 8 van 27
· indien ze zijn gedaan ten behoeve van het CvB zijn ze qua omvang passend
voor het CvB van een RWT en in overeenstemming met de afspraken tussen
het CvB en de hogeschool;
· hebben een zakelijk en niet (overwegend) persoonlijk belang.
Wij maken hierbij de kanttekening dat de doelmatigheid van de uitgaven voor
activiteiten van het CvB niet altijd eenduidig kan worden vastgesteld, omdat
algemeen geldende normering ontbreekt. Ook de voor de sector hogescholen
geldende Branchecode Governance Hogescholen voorziet niet in een normering. De
activiteiten van het CvB zijn minder gestandaardiseerd dan bij overige werknemers
en kunnen voor een belangrijk deel buiten de locaties van de instelling en buiten
reguliere werktijden plaatsvinden. Ook is sprake van het onderhouden van contacten
in netwerken waarvan het belang voor de instelling vaak niet eenduidig kan worden
vastgesteld. Dit geldt ook voor het reizen naar het buitenland.
1.5 Werkwijze
Het onderzoek bestond uit:
· het raadplegen van documenten als notulen, reglementen,
personeelsdossiers alsmede de jaarrekeningen van Inholland over 2006 tot
en met 2009;
· het raadplegen van (delen van) de financiële administratie van Inholland;
· het raadplegen van de rapportages van de externe accountants naar
aanleiding van de controle van de jaarrekeningen en naar aanleiding van
een bijzonder onderzoek naar de bestuurskosten;
· het voeren van gesprekken met medewerkers, de voormalig voorzitter van
het CvB, het inmiddels teruggetreden CvB, de voormalig voorzitter van de
RvT, de inmiddels teruggetreden voorzitter en vice voorzitter van de RvT en
de externe accountants.
1.6 Rapportage
In dit rapport worden de voormalige leden van het CvB en voormalige leden van de
Raad van Toezicht aangeduid door het vermelden van hun functie. Het betreft de
volgende functionarissen:
· De voormalig voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot
en met augustus 2007 (hierna voormalig vzCvB);
· De voorzitter van het College van Bestuur die in functie was van september
2007 tot 11 oktober 2010 (hierna vzCvB);
· De vice voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot 22
november 2010) (hierna vice vzCvB);
· Het lid van het College van Bestuur die in functie was tot 22 november 2010
(hierna lidCvB);
· De voormalig voorzitter van de Raad van Toezicht die tot 2008 deze positie
bekleedde;
· De voorzitter van de Raad van Toezicht die vanaf 2008 tot 21 januari 2011
deze positie bekleedde.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 9 van 27
In hoofdstuk twee beschrijven wij de voor dit onderzoek relevante aspecten van de
bestuurlijke context van de hogeschool. De hoofdstukken drie en vier bevatten de
bevindingen en conclusies ten aanzien van de onderzochte onderdelen van de
bedrijfsvoering. In hoofdstuk vijf vermelden wij de conclusies over het handelen van
het CvB, de RvT en de externe accountant.
Wij hebben aan de hiervoor genoemde functionarissen de voor hen relevante
onderdelen van het conceptrapport voor hoor en wederhoor voorgelegd.
De door hen gegeven reacties zijn voor zover relevant en waar nodig, in het
conceptrapport verwerkt, dat wij vervolgens hebben voorgelegd aan de huidige
voorzitter van het CvB van Inholland en met hem besproken. Vervolgens heeft
Inholland schriftelijk gereageerd op dit concept. De reactie van de hogeschool is
toegevoegd als hoofdstuk 6 van dit rapport.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 10 van 27
2 Bestuurlijke context
De Hogeschool Inholland is in 2002 gevormd uit een fusie van vier hogescholen.
Inholland is een publiek gefinancierde instelling die ook enkele private activiteiten in
aparte juridische entiteiten heeft ondergebracht. Op acht locaties, verspreid over
Noord- en Zuid-Holland, biedt Hogeschool Inholland opleidingen aan op alle
vakgebieden. Daarnaast verzorgt de hogeschool een aantal associatedegreeprogramma's,
masteropleidingen en twee universitaire Pabo's (Academische
Lerarenopleiding Basisonderwijs). Hogeschool Inholland is een onderwijsinstelling
met meer dan 37.500 studenten (met meer dan 110 nationaliteiten) en circa 2.900
medewerkers (bron: website Inholland 2011).
Hogeschool Inholland ontvangt een jaarlijkse rijksbijdrage van het ministerie van
OCW van circa € 187 mln. (2009) voor het verzorgen van hoger beroepsonderwijs
en is een ‘rechtspersoon met een wettelijke taak’. De ontvangen rijksbijdrage moet
rechtmatig en doelmatig worden besteed aan het verzorgen van hoger
beroepsonderwijs. Dat betekent onder meer dat het CvB zorg moeten dragen voor
een zorgvuldige bedrijfsvoering. Voor het belonen en faciliteren van het CvB gelden
de mores van de publieke sector zoals transparantie en gepaste soberheid.
Het bestuursmodel van Inholland wordt aangeduid als een collegiaal bestuur,
bestaande uit drie leden waarvan een voorzitter. Belangrijkste kenmerken daarvan
zijn het ontbreken van een gezagsverhouding tussen de voorzitter en de leden, een
gezamenlijke besluitvorming en verantwoordelijkheid. De portefeuilleverdeling van
de leden van het CvB is op hoofdlijnen als volgt:
· vzCvB: Overall coördinatie, In- en externe betrekkingen, Strategie,
Organisatieontwikkeling, Control (o.m. begroting, exploitatie en
jaarrekening) (tot eind 2008), Bestuurszaken, Marketing & Communicatie;
· vice vzCvB: Financiële administratie, Control (o.m. begroting, exploitatie en
jaarrekening) (vanaf 2009), Facilitaire zaken, Contractactiviteiten;
· lidCvB: Onderwijsbeleid, Kwaliteitsbeleid, HRM.
Het CvB legt verantwoording af aan de RvT. In de onderzoeksperiode bestond de
RvT uit zeven personen onder leiding van een voorzitter. Eind 2007 heeft er een
wisseling van voorzitter plaatsgevonden. De nieuwe voorzitter trad aan per 1 januari
2008. Volgens de statuten en het bestuursreglement van Inholland benoemt,
schorst en ontslaat de RvT de leden van het CvB. In de onderzoeksperiode waren de
voorzitters van de RvT, na voorafgaande goedkeuring door de RvT, verantwoordelijk
voor de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden en vertrekregelingen van de
leden van het CvB.
De twee opeenvolgende voorzitters van het CvB hebben elk een sterk eigen stempel
gedrukt op de bestuurscultuur.
Vanaf 2008 besteedt de RvT nadrukkelijk aandacht aan de ontstane verslechterde
relaties tussen de vzCvB en de RvT en binnen het CvB. Dat blijkt onder meer uit het
feit dat gesprekken daarover werden gevoerd tussen de RvT en het CvB, uit een
externe evaluatie in 2009 en uit ‘mediation’-bijeenkomsten in 2010. Dit alles heeft
niet geleid tot een bevredigende oplossing.
Vanaf eind 2007 was er een groot verloop op sleutelposities in de bedrijfsvoering,
met name die van bestuurssecretaris en de directeuren control.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 11 van 27
3 Arbeidsvoorwaarden en faciliteiten
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de bevindingen van de uitkomsten van het onderzoek naar de
rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven voor het CvB inclusief de
voormalig vzCvB, die samenhangen met:
· de arbeidsvoorwaarden waaronder de beloningen en de vertrek- en
pensioenregelingen;
· de ter beschikking gestelde faciliteiten zoals de leaseauto,
chauffeursdiensten en ict-voorzieningen;
· de overige kosten zoals vergoedingen voor reis-, verblijf- en
representatiekosten.
In onderstaande tabel zijn de uitgaven (x € 1.000) vermeld die Inholland heeft
gedaan aan of ten behoeve van het CvB over de onderzoeksperiode.
2006 2007 2008 2009 2010 Totaal
Via de
salarisadministratie 577 899 892 806 757 3.931
Op basis van
declaraties of facturen 339 391 351 356 301 1.738
Totaal 916 1.290 1.243 1.162 1.058 5.669
In paragraaf 3.2 gaan we nader in op de uitgaven via de salarisadministratie en in
paragraaf 3.3 op de uitgaven op basis van declaraties of facturen.
3.2 Uitgaven van het CvB via de salarisadministratie
3.2.1 Overzicht uitgaven
In de volgende tabel zijn de bedragen (x € 1.000) vermeld die zijn betaald via de
salarisadministratie, alsmede de bedragen die daarmee samenhangen zoals extra
pensioenstortingen.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 12 van 27
2006 2007 2008 2009 2010
Totaal1
Salarissen (vaste
component) 447 520 619 604 604 2.794
Werkgeverslasten 72 84 100 134 118 508
Vaste toelagen en
onkostenvergoedingen 13 15 18 18 18 82
Bonussen en 34 25 148 40 10 257
extra salaris/
pensioenstorting - 248 - - - 248
Overige vergoedingen
op declaratiebasis 11 7 7
10 7 42
Totaal 577 899 892 806 757 3.931
De vaste onkostenvergoedingen en de overige onkostenvergoedingen op
declaratiebasis zullen wij in paragraaf 3.3 behandelen vanwege de samenhang met
de overige kosten.
3.2.2 Vaststellingsovereenkomst voormalig vzCvB
Begin 2007 heeft de RvT een vaststellingsovereenkomst afgesloten met de
voormalig vzCvB voor de periode 2007-2010 in verband met zijn voorgenomen
terugtreding. In de overeenkomst is vastgelegd dat hij zijn volledige (vaste) salaris
van circa € 178.000 per jaar behoudt tot eind 2008 (deze datum is gelijk aan de
einddatum van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst). Dan zou hij terugtreden
en daarna nog twee jaren aanblijven als adviseur van het CvB in deeltijd voor drie
dagen per week met een jaarsalaris van € 112.500. Als in de periode 2007 en 2008
eerder een andere vzCvB zou zijn gevonden, dan zou hij eerder terugtreden en
eerder worden ingezet als adviseur voor het CvB. Daarnaast is in de overeenkomst
een inspanningsverplichting voor de voormalig vzCvB opgenomen om na
terugtreding te zorgen voor neveninkomsten, die dan toevloeien naar Inholland; in
de jaren 2007 en 2008 voor 100%, de twee jaren daarna voor 50%.
In augustus 2007 is de voormalig vzCvB teruggetreden in verband met de
benoeming van de nieuwe vzCvB. De nieuwe vzCvB heeft kort na zijn aantreden
besloten geen gebruik te maken van het adviseurschap van de voormalig vzCvB. De
hogeschool heeft, behalve in de inwerkperiode van de nieuwe voorzitter in de zomer
van 2007, geen gebruik gemaakt van het adviseurschap.
Wij kunnen, omdat er in de overwegingen bij vertrekregelingen in het algemeen
sprake is van subjectieve elementen, om vaktechnische redenen geen oordeel
uitspreken over de recht- of doelmatigheid van de inkomenselementen (inclusief
werkgeverslasten in totaal € 530.000) die voortvloeien uit de
vaststellingsovereenkomst.
De RvT heeft medegedeeld alles te hebben gedaan om dit bedrag zo laag mogelijk
te houden, dat de uiteindelijke kosten per saldo na de gehele periode circa een
jaarsalaris beliepen en dat daarmee conform de bedoeling van de
vaststellingsovereenkomst is gehandeld.
1 exclusief de schadeloosstellingen/ontslagvergoedingen van de in 2010 teruggetreden CvB-leden en
exclusief de naar Inholland gevloeide inkomsten uit nevenwerkzaamheden van de voormalig vzCvB.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 13 van 27
Onze beoordeling heeft (overigens) geleid tot de volgende bevindingen:
Uitvoering:
De voormalig vzCvB heeft over de jaren 2008 tot en met 2010 vanuit
nevenwerkzaamheden bij een consultancybureau inkomsten verworven, waarmee in
totaal € 199.200 ten gunste van Inholland komt. Deze inkomsten zijn niet verwerkt
in de tabel in paragraaf 3.2.1. Naast deze inkomsten had de voormalig vzCvB
diverse betaalde toezichtfuncties, alsmede enkele bestuurlijke functies (onbetaald
vrijwilligerswerk), waarvan de RvT mondeling op de hoogte is gehouden. Daarbij
voelde de voormalig vzCvB zich niet verplicht om de inkomsten uit deze nevenwerkzaamheden
af te dragen omdat er volgens hem sprake was van vergoedingen
en niet van een arbeidovereenkomst of dienstverband. De RvT heeft geen noodzaak
gevoeld om gebruik te maken van het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen
recht om een controle uit te voeren op de neveninkomsten van de voormalig vzCvB,
omdat deze hierover tegenover RvT altijd heel open en transparant was en de
detachering in zijn aard controleerbaar zou zijn.
Door het niet opvragen van een jaarlijks overzicht van de inkomsten van de
voormalig vzCvB is er geen zekerheid over de volledigheid van het teruggevloeide
bedrag.
Emolumenten:
In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat de voormalig vzCvB tot en met
december 2010 de beschikking heeft over de bij hem op het huisadres
geïnstalleerde ict-faciliteiten, een vaste-telefoonaansluiting, een vaste vergoeding
voor representatiekosten en een vaste vergoeding premie ziektekostenverzekering.
Ook kan de voormalig vzCvB tot en met december 2008 beschikken over een
leaseauto (zonder brandstofvergoeding).
Na het inwerken van de nieuwe voorzitter van het CvB heeft de voormalig vzCvB
vanaf medio oktober 2007 geen werkzaamheden meer verricht voor Inholland. Er
was daarna geen noodzaak meer voor het ter beschikking stellen van een leaseauto.
Dit geldt ook voor de doorbetaling van de vaste vergoeding voor
representatiekosten. De voormalig vzCvB verrichte immers geen werkzaamheden
meer voor Inholland.
Deze emolumenten na oktober 2007 bedragen totaal circa € 40.000. Dit bedrag
merken wij aan als ondoelmatig.
Informeren OCW:
Met een brief van 22 mei 2008 heeft het ministerie van OCW Inholland informatie
gevraagd over onder meer de vaststellingsovereenkomst van de voormalig vzCvB.
De RvT heeft het ministerie van OCW met brieven van 2 juni 2008 en 1 oktober
2008 geïnformeerd. Naast het wettelijk kader is een nadere toelichting gegeven op
de overwegingen en achtergronden die een rol hebben gespeeld bij het afsluiten van
de vaststellingsovereenkomst. In de brief van 1 oktober 2008 ontbreekt echter de
informatie dat de voormalig vzCvB niet zou worden ingezet als adviseur van het CvB
voor drie dagen per week, terwijl de vzCvB had besloten dat hij niet als adviseur zou
worden ingezet.
De RvT heeft medegedeeld dat OCW hierover mondeling op de hoogte is gebracht
en dat het nimmer de opzet is geweest OCW informatie te onthouden.
Wij constateren dat het ministerie van OCW met de brief van 1 oktober 2008 niet
volledig is geïnformeerd.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 14 van 27
3.2.3 Vaststellingsovereenkomsten vzCvB, vice vzCvB en lidCvB
Met ingang van 11 oktober 2010 en 22 november 2010 zijn de vzCvB,
respectievelijk de vice vzCvB en het lidCvB door de RvT vrijgesteld van
werkzaamheden. In de periode daarna zijn met de betrokkenen
vaststellingovereenkomsten gesloten, waarbij schadeloosstellingen zijn afgesproken.
Daarnaast wordt het gebruik van diverse faciliteiten, zoals het gebruik van de
leaseauto, ict-voorzieningen en de vaste onkostenvergoeding beëindigd. De RvT
heeft medegedeeld alles te hebben gedaan om deze bedragen zo laag mogelijk te
houden.
Op verzoek van het ministerie van OCW heeft Inholland aanvullende informatie over
deze vertrekregelingen verstrekt. Inmiddels heeft het ministerie van OCW in
correspondentie met Inholland aangegeven meer tijd nodig te hebben voor de
beoordeling van deze regelingen.
Wij kunnen, omdat er in de overwegingen bij vertrekregelingen in het algemeen
sprake is van subjectieve elementen, om vaktechnische redenen, geen oordeel
uitspreken over de recht- of doelmatigheid van de inkomenselementen (waarvan
€ 35.000 in 2010 is uitgekeerd) die voortvloeien uit de vaststellingsovereenkomsten.
3.2.4 Extra salarisbetaling
Aan de vice vzCvB is in 2007 een eenmalig bedrag toegekend van € 65.000. Het
toegekende bedrag is bedoeld als compensatie van de achteruitgang van het vaste
salaris in verband met de uitvoering van de ‘Uitwerking bezoldiging bestuurders
hogescholen’ door Haygroep en heeft betrekking op de periode 2007 t/m 2011 (5 x
€ 13.000). Het jaarlijkse bedrag betreft het (afgeronde) verschil van het salaris in
2006 (€ 150.762) en het nieuwe vaste salaris over 2007 (€ 137.862).
Wij hebben de volgende bevindingen:
Berekening:
In de berekening van de jaarlijkse achteruitgang van het vaste salaris is uitgegaan
van € 150.762. In verband met een andere keuze in de verhouding vast/variabel
salaris is het jaarsalaris met ingang van september 2008 verhoogd naar € 151.648
en met ingang van januari 2009 naar € 158.954. Bij de toekenning van deze
verhoogde vaste salarissen is geen rekening gehouden met de eerdere geboden
compensatie.
De vice vzCvB en de RvT geven desgevraagd aan dat de salariswijzing in 2009
geheel los staat van eerdere salariswijzigingen en dat in 2009 niet de hoogte van
het salarispakket is gewijzigd maar de verhouding tussen het vaste en het variabele
deel; in totaal is in feite de maximale verdiencapaciteit afgenomen, die was 90%
vast en 25% variabel, dus totaal 115%, en is gewijzigd in 99% vast en 6% variabel,
totaal dus 105%. Dit argument is naar onze mening niet relevant omdat het bij de
compensatie ging om de vaste salariscomponent.
Wij merken de compensatie van de achteruitgang van het salaris over de periode
september 2008 tot en met 2011 aan als ondoelmatig. Het betreft een bedrag van
circa € 43.000 (3 1/3 jaar x € 13.000)
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 15 van 27
Informeren OCW:
Naar aanleiding van een verzoek van het ministerie van OCW (brief van 22 mei
2008) heeft Inholland het ministerie geïnformeerd over de overwegingen en
achtergronden die een rol hebben gespeeld bij de toekenning van de extra
salarisbetaling van € 65.000. Op grond hiervan heeft het ministerie het voornemen
geuit om dit bedrag te korten op de rijksbijdrage. Naar aanleiding van dit
voornemen heeft de instellingsadvocaat van Inholland namens de RvT een
bezwaarschrift ingediend, gedateerd 13 februari 2009.
Op grond hiervan heeft het ministerie van OCW afgezien van het voornemen om de
rijksvergoeding te korten. In het bezwaarschrift van Inholland wordt niet verwezen
naar de inmiddels gewijzigde afspraken over het (verhoogde) vaste salaris van de
vice vzCvB. De RvT is van mening dat de salariswijzigingen van 2008 volledig los
staat van de voorgaande wijziging in 2007. Daarom is de RvT van mening dat hij het
ministerie hierover niet hoefde te informeren.
Wij constateren dat het ministerie OCW in het bezwaarschrift van 13 februari 2009
niet volledig is geïnformeerd.
3.2.5 Extra vergoeding premie ziektekostenverzekering
In 2006 is aan de voormalig vzCvB, met instemming achteraf van de RvT, op grond
van een declaratie een bedrag betaald van € 6.000. Het betreft de gebruteerde
premie ziektekostenverzekering van betrokkene over 2006. Evenals de andere leden
van het CvB ontving betrokkene ook in 2006 het vaste bedrag van € 300 per jaar
ter compensatie van de achteruitgang in inkomen naar aanleiding van de invoering
van het nieuwe stelsel van ziektekostenverzekering. Deze vaste vergoeding is
opgenomen in de betreffende arbeids-/vaststellingsovereenkomst en is in lijn met de
CAO Hoger Beroepsonderwijs.
De extra betaling van € 6.000 merken wij aan als ondoelmatig.
3.2.6 Extra pensioenstorting
In februari 2007 heeft Inholland ten behoeve van de voormalig voorzitter CvB een
pensioenstorting gedaan van circa € 183.000. Inholland was hiertoe op grond van
de arbeidsovereenkomst niet verplicht; de betaling is daarmee ondoelmatig. Het
ministerie van OCW heeft dit bedrag gekort op de rijksbijdrage.
De RvT achtte deze pensioenstorting wel verplicht en heeft daarom geen pogingen
ondernomen om de extra pensioenstorting terug te krijgen van het pensioenfonds
dan wel te verrekenen met de voormalig vzCvB. Ook achtte hij een dergelijke
poging juridisch onhaalbaar.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 16 van 27
3.3 Uitgaven aan het CvB betaald op basis van declaraties of
facturen
3.3.1 Algemeen
In de volgende tabel zijn de bedragen (x € 1.000) vermeld die zijn betaald op basis
van declaraties of rechtstreeks ontvangen facturen zoals kosten leaseauto’s, kosten
chauffeursdiensten, reis- en verblijfkostenkosten, telefoonkosten,
representatiekosten, abonnementen, etc.
2006 2007 2008 2009 2010 Totaal
Kosten dienstreizen 40 22 35 27 39 163
Chauffeurkosten 103 177 166 210 166 8222
Autokosten 91 107 71 93 72 600
Representatiekosten
via creditcard 21 28 12 12 7 80
Mobiele telefoons 7 1 19 4 3 34
Diversen 77 56 48 10 14 205
Totaal per jaar 339 391 351 356 301 1.738
Alle bestuursleden hebben in de door ons onderzochte periode in het kader van hun
functie onkosten gemaakt, dan wel gebruik gemaakt van door Inholland ter
beschikking gestelde faciliteiten. De gemaakte onkosten zijn ten laste gekomen van
Inholland via een beschikbaar gestelde creditcard, als vaste vergoedingen via het
salaris, op basis van declaratie of op basis van facturen van derden. Het gaat daarbij
om reiskosten, verblijfskosten, representatiekosten, telefoonkosten etc.
Daarnaast heeft het CvB in meer of mindere mate gebruik gemaakt van door
Inholland beschikbaar gestelde faciliteiten, zoals een leaseauto, de diensten van een
chauffeur en ict-voorzieningen op het privéadres.
Tot september 2008 was bij Inholland van toepassing:
· Declaratiereglement Hogeschool Inholland: Dit reglement was geldig per 1
juli 2003 en is aangepast per 1 juli 2006. In dit reglement wordt onder meer
ingegaan op de voorwaarden en tarieven ten aanzien van vervoerskosten,
verblijfkosten en buitenlandse dienstreizen. In het voorwoord bij het
reglement is aangegeven dat het declaratiereglement geldt voor alle
medewerkers die in dienst zijn van Inholland. In het reglement wordt niet
specifiek aangegeven of het ook van toepassing is voor het CvB, anderzijds
wordt het CvB niet uitgesloten.
De voormalig vzCvB en vice vzCvB zijn van mening dat deze regeling niet voor hen
van toepassing was.
2 Betreft zowel kosten van chauffeurs in dienst van Inholland als ingehuurde chauffeursdiensten
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 17 van 27
Met ingang van september 2008 is een drietal nieuwe reglementen c.q. regelingen
van toepassing voor medewerkers van Inholland. Deze zijn alle ook van toepassing
verklaard voor het CvB. Het gaat om het:
· Reglement vaste onkostenvergoedingen: In het reglement zijn onder meer
de voorwaarden en tarieven ten aanzien van de vaste onkostenvergoeding
opgenomen en worden maximale tarieven voor maaltijden en consumpties
vermeld. Tevens wordt aangegeven welke soort uitgaven worden geacht te
zijn begrepen in de vaste onkostenvergoeding.
· Declaratiereglement: In dit reglement wordt onder meer ingegaan op de
voorwaarden en tarieven ten aanzien van vervoerskosten, verblijfkosten en
buitenlandse dienstreizen. Daarnaast wordt aandacht besteed aan
uitvoeringsaspecten (routing en tijdigheid).
· Leaseregeling: In dit reglement worden de voorwaarden voor het gebruik
van de leaseauto nader uitgewerkt. Onder meer wordt ingegaan op de autoen
dealerkeuze, fiscale wetgeving, zakelijk/privégebruik.
Vanaf april 2010 is voor alle Eurocard-houders van toepassing:
· Reglement Eurocard: In dit reglement wordt hoofdzakelijk ingegaan op de
procedures en uitvoeringsaspecten, zoals bewijslast en tijdigheid.
Wij hebben geconstateerd dat, zeker in de beginperiode tot september 2008 CvBleden
zelf invulling hebben gegeven aan de mate waarin kon worden gedeclareerd.
Volgens de voormalig vzCvB was het uitgangspunt daarbij dat kosten zakelijk
verantwoord moesten zijn en passend bij de functie. Specifieke normen en
reglementen ontbraken gedurende een deel van de onderzoeksperiode.
3.3.2 Vaste onkostenvergoeding en representatiekosten
De leden van het CvB ontvingen volgens de arbeidsovereenkomsten maandelijks
een vaste vergoeding van netto € 160 (€ 180 voor de voorzitter) voor gemaakte
onkosten. Eerst met het van toepassing worden van het Reglement vaste
onkostenvergoedingen in september 2008 komt er duidelijkheid welk type uitgaven
geacht worden te zijn begrepen in de vaste onkostenvergoeding. In de periode
daarna zijn diverse kosten gedeclareerd van overigens geringe omvang, die volgens
het Reglement vaste onkostenvergoeding begrepen zijn in de maandelijkse vaste
onkostenvergoeding. Het betreft o.a. verschillende representatiekosten en, met
uitzondering van het lidCvB, de kosten van aansluiting van een vaste telefoonlijn of
adsl aansluiting op het huisadres.
Wij stelden vast dat de hoogte van de gedeclareerde kosten voor maaltijden in het
algemeen hoger zijn dan de tarieven die zijn genoemd in het reglement vaste
onkostenvergoedingen en in een aantal gevallen daar zelfs ver bovenuit stegen. Dit
geldt niet voor het lidCvB. De financiële omvang hiervan hebben wij niet op een
doelmatige wijze kunnen bepalen.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 18 van 27
3.3.3 Vervoerskosten
Op grond van de arbeidsovereenkomsten beschikten alle (voormalige) leden van het
CvB over een leaseauto en maakte het lidCvB daarnaast gebruik van een OVjaarkaart.
De toegestane maximum aanschafwaarde van de leaseauto’s varieerde
tussen € 41.000 en € 55.000, inclusief eventuele extra opties/accessoires.
Extra accessoires boven de toegestane maximum aanschafwaarde komen ten laste
van de gebruiker. De exploitatiekosten van de leaseauto’s (lease, brandstof,
verzekering) en de kosten van de OV-jaarkaart (circa € 5.000 per jaar) zijn ten laste
van Inholland gekomen.
Met uitzondering van het lidCvB hebben alle (voormalige) leden het CvB leaseauto’s
gebruikt, waarvan de aanschafwaarde soms aanzienlijk hoger was dan het
maximum. Het CvB heeft ter toelichting voor de overschrijding verschillende
redenen aangegeven. Elk nieuw leasecontract is geaccordeerd door de RvT. Volgens
de ontvangen toelichtingen van het CvB en de RvT is hierbij de maandlast meer
bepalend geweest voor de keuze dan de aanschafwaarde van de leaseauto.
Hoewel de motivatie met betrekking tot beheersing van kosten op basis van
maandlasten (leasebedrag plus brandstofkosten) duidelijk is, werd in de
arbeidsovereenkomsten steeds een maximale aanschafwaarde als leidraad
gehanteerd. Ook in de leaseregeling van september 2008 wordt uitgegaan van de
aanschafwaarde. De RvT heeft aangegeven dat achteraf bezien het wellicht daarom
verstandiger ware geweest de arbeidsovereenkomsten aan te passen aan de in de
praktijk gehanteerde toepassing.
Bij de leaseauto’s van de voormalig vzCvB en vice vzCvB zijn accessoires
aangebracht op kosten van Inholland tot een bedrag van respectievelijk € 5.000 en
€ 4.000. Omdat de aanschafwaarde van de leaseauto’s boven de in de
arbeidsovereenkomsten genoemde maximumbedragen uitkomen, zijn de kosten van
de extra accessoires ondoelmatig.
Het lid van het CvB heeft verklaard dat zij vanwege reis/werkcomfort een dagelijks
keuze maakte voor reizen met een ov kaart en/of met een op milieugrondslag
gekozen auto en dat zij gemiddeld meer dan 1 dag per week gebruik heeft gemaakt
van deze kaart. Vanwege het ontbreken van een rittenregistratie is het niet na te
gaan in welke mate gebruik is gemaakt van de ov-jaarkaart. De RvT stelt dat de
omvang van het zakelijk gebruik van de ov-kaart niet relevant is omdat het een
emolument van de arbeidsvoorwaarden betreft.
Wij merken de uitgaven voor de OV-jaarkaart van het lidCvB aan als ondoelmatig en
hebben vanwege het ontbreken van een (niet verplichte) rittenregistratie deze
bepaald op in totaal circa € 19.000 (75% x € 5.000 x 5 jaar).
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 19 van 27
3.4 Conclusie
Wij hebben de rechtmatigheid en doelmatigheid onderzocht van de uitgaven aan en
ten behoeve van het CvB in de periode 2006-2010. Deze uitgaven belopen in totaal
€ 5.669.000.
Wij hebben daarbij om vaktechnische redenen geen oordeel kunnen geven over de
rechtmatigheid en doelmatigheid van de inkomenselementen van de
vaststellingsovereenkomsten van het CvB tot een bedrag van totaal circa € 565.000
(€ 530.000 en € 35.000).
Verder zijn er niet te kwantificeren onzekerheden ten aanzien van de volledigheid
van het teruggevloeide bedrag voor nevenwerkzaamheden van de voormalig vzCvB
en de te hoog gedeclareerde maaltijdkosten.
Wij hebben van uitgaven voor in totaal circa € 360.000 de ondoelmatigheid
vastgesteld. Dit bedrag bestaat uit:
- de kosten van de lease auto en de vaste vergoeding voor representatiekosten
na september 2007 conform de vaststellingsovereenkomst van de voormalig
vzCvB van in totaal circa € 40.000;
- een extra salarisbetaling in 2007 van circa € 43.000 aan de vice vzCvB;
- een extra vergoeding premie ziektekostenverzekering van circa € 6.000 aan de
voormalig vzCvB;
- een extra pensioenstorting van circa € 183.000 ten behoeve van de voormalig
vzCvB in februari 2007, die inmiddels al door OCW is verrekend;
- accessoires van leaseauto’s boven de toegestane aanschafwaarde van circa
€ 5.000 en € 4.000 ten behoeve van respectievelijk de voormalig vzCvB en de
vice vzCvB die niet verrekend zijn;
- de jaarlijkse ov jaarkaart voor het lid CvB van in totaal circa € 19.000;
- de bovenmatige kosten voor inhuur van chauffeursdiensten voor de vice vzCvB
van in totaal maximaal circa € 60.000 (zie de toelichting in paragraaf 4.1.2).
Wij wijzen er op dat in de paragrafen in dit rapport waarin deze bevindingen worden
toegelicht ook de mening van de betrokkenen is vermeld.
Verder is ons niet gebleken dat de overige uitgaven aan en ten behoeve van het CvB
niet voldoen aan de wettelijke voorschriften of ondoelmatig zijn.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 20 van 27
4 Overige onderwerpen
4.1 Inkoop, inhuur en contractbeheer
4.1.1 Algemeen
Bij majeure uitgaven bij één leverancier is het vanuit kostenbeheersing noodzakelijk
om een goede offerteprocedure te hebben, specifieke contracten of raamcontracten
af te sluiten en het contractenbeheer op orde te hebben. Daarbij moeten de
Europese aanbestedingsregels worden gevolgd.
Bij ons onderzoek hebben wij de offerte- en aanbestedingsprocedure beoordeeld bij
een viertal opdrachten. Eén daarvan betreft een nieuwbouwproject. De overige drie
betreffen dienstverleningen.
Bij de aanbesteding van een nieuwbouwproject en de diensten van de externe
accountant is ons niet gebleken dat niet voldaan is aan de wettelijke voorschriften.
Bij de twee andere onderzochte opdrachten tot inhuur op het gebied van
dienstverlening hebben wij een aantal bevindingen die in de hiernavolgende
paragrafen worden uitgewerkt.
4.1.2 Inhuur chauffeursdiensten
Volgens de arbeidsovereenkomsten kan het CvB de beschikking hebben over de
diensten van een chauffeur. De chauffeur van de vzCvB was in dienst van Inholland;
de chauffeurs van de overige (voormalige) leden van het CvB werden ingehuurd.
Voor de vice vzCvB is vanaf medio 2006 gebruik gemaakt van de diensten van
dezelfde chauffeur, waarvan de kosten achtereenvolgens door verschillende
bedrijven in rekening zijn gebracht.
In 2006 is deze contractueel via een Nederlands bedrijf ingehuurd. Vervolgens is de
chauffeur in de periode 2007-2008 ingehuurd via een bedrijf dat gevestigd was op
de Nederlandse Antillen. Een contract hiervoor ontbreekt. Deze constructie bleek
voor Inholland niet gunstig omdat er naderhand een forse BTW-naheffing aan
Inholland werd opgelegd. Tenslotte worden de kosten van deze chauffeur vanaf
begin 2009 in rekening gebracht via het bedrijf ASA Campus. Dit uitzendbureau
maakt onderdeel uit van Holding Inholland BV, waar de private activiteiten van
Inholland zijn ondergebracht. Inholland heeft voor de levering van de
chauffeursdiensten een contract gesloten met ASA Campus, dat op zijn beurt een
contract heeft met de firma die de chauffeur levert.
Wij hebben geconstateerd dat de voorwaarden voor deze chauffeur in vergelijking
tot wat gebruikelijk is in de branche, ruim zijn. Het uurloon is als hoog aan te
merken en reisuren woon-werkverkeer van de chauffeur worden doorbetaald. De
vice vzCvB heeft medegedeeld dat over de voorwaarden is onderhandeld. Wij
hebben dat niet kunnen vaststellen. De contracten voor de jaren 2007 en 2008
ontbreken. De contracten voor 2009 en 2010 werden onder de verantwoordelijkheid
van de vice vz CvB getekend.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 21 van 27
De vice vzCvB heeft medegedeeld dat hij niet betrokken was bij de inhuur van zijn
chauffeur, dat dit ook geen onderdeel was van zijn werkzaamheden of portefeuille
en dat het budget voor chauffeursdiensten viel onder de directeur bestuurszaken.
Wij merken de bovenmatige vergoedingen voor chauffeursdiensten aan als
ondoelmatig. Het gaat hier om circa € 60.000.
4.1.3 Inhuur organisatieadviesbureau
Vanaf 2004 heeft Inholland een organisatieadviesbureau ingehuurd voor
verschillende werkzaamheden, zoals:
• de implementatie van een studentinformatiesysteem;
• de (technische) implementatie van een roosterpakket;
• de ontwikkeling en implementatie van een strategische planningstool voor
het managen van het onderwijslogistieke proces;
• het vervullen van verschillende interim-management opdrachten.
In de onderzoeksperiode zijn jaarlijks gemiddeld zes tot acht personeelsleden,
meestal in deeltijd, ingehuurd voor (advies)werkzaamheden. Drie daarvan zijn
nagenoeg permanent ingehuurd geweest, waarvan één - die ook algemeen directeur
van het organisatieadviesbureau is - onder meer diverse opeenvolgende interimfuncties
heeft vervuld bij Inholland, zoals directeur van de voormalige directies ICT
en FZ en als laatste de functie van directeur Control vanaf het najaar 2008. Het
totale bedrag dat met de inhuur samenhangt over de periode 2006 tot en met 2010
is circa € 4,8 mln.
Om (de schijn van) functievermenging te voorkomen in met name de periode dat de
interim-functie van directeur Control door het adviesbureau werd ingevuld,
adviseerde de directeur van de Dienst Finance destijds het CvB om gedurende die
interim functievervulling geen nieuwe opdrachten aan het adviesbureau te
verstrekken. Het is ons niet duidelijk geworden welke concrete beslissingen het CvB
daarna heeft genomen. De vzCvB verklaarde er vanuit te zijn gegaan dat de inhuur
inderdaad was gestopt. In de betreffende periode zijn evenwel nieuwe opdrachten
aan het adviesbureau verstrekt. Deze ingehuurde medewerkers zijn aangetrokken
op initiatief van het management van de organisatieonderdelen waar ze zouden
worden ingezet. Omdat het hier ging om de specifieke kennis van medewerkers die
al bekend waren bij Inholland van eerdere opdrachten, is de offerteprocedure niet
altijd gevolgd. Er is overigens niet gebleken dat de ingehuurde directeur hierbij in de
achtereenvolgende functies sturend is geweest.
Over de periode tot en met 2007 was een raamcontract van toepassing, waarin
onder meer een gestaffelde volumekorting was opgenomen. Bij een hogere
jaaromzet wordt ook het kortingspercentage hoger. Tot en met 2006 is de
volumekorting ontvangen, daarna niet meer. Over 2007 zou op basis van de
voorwaarden van het raamcontract recht bestaan op een volumekorting van circa
€ 148.000. Dit kortingsbedrag is niet ontvangen of verrekend. De vice vzCvB en de
directeur van het betreffende organisatieadviesbureau stellen dat de volumekorting
in 2007 is verrekend met de kosten voor het dubbele (ict en facilitaire zaken)
directeurschap van de algemeen directeur van het adviesbureau. Wij hebben op
grond van de aangetroffen facturen niet kunnen vaststellen dat deze korting
daadwerkelijk is verrekend. Als over de jaren 2008 tot en met 2010 dezelfde
volumekorting van toepassing zou zijn geweest, dan zou deze uitkomen op een
bedrag van circa € 373.000. De vice vzCvB heeft verklaard dat geen nieuw
raamcontract met volumekorting is afgesloten vanwege mogelijke
belangenverstrengeling van de ingehuurde directeur.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 22 van 27
Wij concluderen dat de inhuur van personeel van het betreffende
organisatieadviesbureau onvoldoende aandacht heeft gekregen. Door niet heldere
afspraken en een tekortschietend inkoopbeleid bleef het risico van (de van schijn
van) belangenverstrengeling bestaan. Door ontoereikend contractbeheer is geen
aanspraak gemaakt op een bedrag aan volumekorting van circa € 148.000.
Daarnaast is Inholland wegens het ontbreken van een nieuw raamcontract, mogelijk
een kortingsbedrag van circa € 373.000 misgelopen.
Wij merken de niet ontvangen volumekorting van circa € 148.000 als onrechtmatig
en de mogelijk misgelopen korting van circa € 373.000 als ondoelmatig aan.
4.2 Publiek private activiteiten
4.2.1 Holding Inholland bv
De private activiteiten van Inholland betreffen onder andere contract onderwijs,
niet-bekostigd onderwijs en een uitzendbureau waar studenten werkervaring op
kunnen doen. Inholland heeft zijn private activiteiten ondergebracht in een aantal
besloten vennootschappen die worden aangestuurd door de houdstermaatschappij
Inholland Holding BV. De hogeschool is enig aandeelhouder van deze Inholland
Holding BV.
Door cumulatieve verliezen uit het verleden is het eigen vermogen eind 2007
gedaald tot een negatief vermogen van circa € 5,5 mln. In 2009 heeft de
hogeschool een debiteurenvordering van € 6 mln op de holding boekhoudkundig
omgezet in eigen vermogen van de holding.
Op termijn zal de holding voldoende positieve resultaten moeten hebben om de
investering van publiek geld in private activiteiten terug te verdienen. Het CvB heeft
hier ook actief op gestuurd, onder andere door het opstellen van een businessplan
en het aanstellen van een nieuwe directeur. De holding heeft in 2008 en 2009 een
positief resultaat laten zien.
Ons is niet gebleken dat de private activiteiten in de holding niet voldoen aan de
wettelijke voorschriften.
4.2.2 Nyenrode
In december 2004 besloten de Stichting Hoger Onderwijs Nederland (hogeschool
Inholland) en de Stichting Nyenrode tot samenwerking via de joint venture
Nyenrode Business Universiteit BV (NBU), waarin beide partijen voor 50%
participeerden. De inbreng van Inholland in deze samenwerking betrof de storting
van 50% in het aandelenkapitaal van € 2,5 mln en een jaarlijkse bijdrage aan het
onderzoeks- en wervingsbudget van € 2,5 mln gedurende vier jaren.
De doelstelling van de joint venture was versterking van de positie van beide
instellingen door bundeling van wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs,
hetgeen moest leiden tot grotere doorstroommogelijkheden voor studenten,
verdieping van de inhoudelijke onderwijscomponent, intensivering van onderzoek en
versteviging van het financiële draagvlak.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 23 van 27
In de uitvoering van de samenwerking heeft de NBU volgens Inholland echter
onvoldoende prestaties geleverd. Daarnaast beoordeelde Inholland de toegevoegde
waarde van de samenwerking als onvoldoende. Daarop werd in 2009 besloten de
samenwerking te beëindigen en de betalingen te stoppen. Tot dat moment had
Inholland een bedrag van totaal € 7 mln. betaald aan de NBU voor het onderzoeksen
wervingsbudget. De beslissing om met de samenwerking te stoppen ligt in lijn
met de conclusies uit een rapport van de Inspectie (“Samenwerking
bekostigd/onbekostigd onderwijs, hogeschool Inholland/Universiteit Nyenrode”,
januari 2009) over de samenwerking.
Het hierna volgende onderhandelingsproces heeft ertoe geleid dat Nyenrode de
nominale waarde van de aandelen zal terugbetalen en dat Inholland zal worden
gecompenseerd voor niet geleverde researchbijdragen met een bedrag van € 3,5
mln en dat de samenwerkingsovereenkomst is beëindigd per 31 december 2009.
Nyenrode zal in vijf jaar in totaal € 6 mln terug betalen.
Met een brief van 19 maart 2010 heeft Inholland het ministerie van OCW
geïnformeerd over de afwikkeling van de beëindiging van de joint venture.
Volgens de accountant belast met de jaarrekeningcontrole wordt de financiële
afwikkeling verwerkt in de jaarrekening 2010. Deze was ten tijde van ons onderzoek
nog niet beschikbaar.
In totaal heeft Inholland € 3,5 mln bijgedragen aan de joint venture NBU.
Volgens de RvT is dit geld in algemene zin wel goed besteed, omdat de NBU wel
degelijk voor dit geld onderzoek heeft uitgevoerd.
Ons is niet gebleken dat de afwikkeling van de beëindiging van de joint venture met
Nyenrode niet voldoet aan de wettelijke voorschriften.
4.3 Wildenborch
In december 2006 hebben Inholland en Woonstichting De Key een intentieverklaring
getekend inzake de koop en levering van twee percelen grond in Diemen, te weten:
Bergwijkdreef en Wildenborch, waarbij de feitelijke levering van de percelen
geschiedt nadat Inholland de opstallen (schoolgebouwen) volledig heeft gesloopt. In
de intentieverklaring is vastgelegd wanneer en onder welke voorwaarden de twee
percelen grond worden geleverd. De overeengekomen verkoopprijs van Wildenborch
bedraagt € 8 mln, te verhogen met rentederving tot het moment van oplevering.
Voor Wildenborch is afgesproken dat dit pand in gebruik blijft bij Inholland tot
uiterlijk 1 januari 2012, met de mogelijkheid van twee keer twee jaar
gebruiksverlenging. Indien de hogeschool hiervan gebruik wilde maken diende
Inholland uiterlijk 1 juli 2010 dit aan Woonstichting De Key te melden. Zonder
melding eindigt het gebruik op 1 januari 2012.
Een langer gebruiksrecht was noodzakelijk gezien de nieuwbouwplannen van
Inholland in Amsterdam in samenwerking met de Vrije Universiteit. Door een
omissie heeft Inholland geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot
gebruiksverlenging van Wildenborch. Uit gesprekken blijkt dat de ongebruikelijke
datum halverwege het jaar en het ontbreken van een geschikt systeem voor de
bewaking van vervaldata in contracten daarvan de belangrijkste oorzaken zijn.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 24 van 27
Met een brief van 12 augustus 2010 meldt de woonstichting dat geen verzoek tot
gebruiksverlenging is ontvangen en bevestigt dientengevolge de afgesproken datum
van levering 1 januari 2012. Nadat het CvB tijdens de reguliere vergadering op
9 september 2010 door de vice vzCvB is geïnformeerd, is de maand september
gebruikt om diverse mogelijkheden nader te onderzoeken.
De vice vzCvB brengt in de vergadering van de RvT van 5 oktober 2010 het voorstel
in om de oorspronkelijke intentieovereenkomst te ontbinden, hetgeen voor de
hogeschool inhoudt dat enerzijds de hogeschool niet gehouden is aan levering van
het perceel, maar dat anderzijds de hogeschool het afgesproken verkoopbedrag ad
€ 8,9 mln (inclusief rentederving) misloopt. Het CvB besluit op 28 oktober 2010 tot
ontbinding van de intentieovereenkomst onder gelijktijdige toekenning van het
eerste recht van koop van Wildenborch aan Woonstichting De Key. Op
23 november 2010 stemt de RvT in met deze beslissing.
Wij stellen vast dat er sprake is geweest van een inadequaat systeem van bewaking
van contractvoorwaarden, waardoor Inholland voor voldongen feiten werd geplaatst.
Ons is niet gebleken dat hier niet voldaan is aan de wettelijke voorschriften.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 25 van 27
5 Bestuurlijk handelen en toezicht
In de vorige hoofdstukken van dit rapport hebben wij de bevindingen weergegeven
van ons onderzoek naar het geheel van beloningen, vergoedingen en faciliteiten
voor de leden van het CvB in de periode 2006 tot en met 2010 en de rechtmatigheid
en doelmatigheid van een aantal specifieke onderdelen van de bedrijfsvoering over
die periode. In dit hoofdstuk gaan wij in op het handelen van de leden van het CvB,
de RvT en de externe accountant ten aanzien van voorgenoemde onderwerpen.
In hoofdstuk twee van dit rapport hebben wij beschreven dat het CvB van Inholland
verantwoordelijk is voor het rechtmatig en doelmatig besteden van de ontvangen
rijksbijdrage en voor een zorgvuldige en risicomijdende bedrijfsvoering. Dit geldt
zeker ook voor de eigen beloning, vergoedingen en andere faciliteiten, vooral ten
aanzien van de aspecten transparantie en soberheid. Volgens artikel 10 van de
statuten van Inholland en het bestuursreglement (artikel 7.1) is sprake van een
collegiaal bestuur. Dit betekent dat de leden van het CvB in beginsel
verantwoordelijk zijn voor wat tot hun portefeuille behoort en het CvB
verantwoordelijk is voor het bestuurlijk handelen van het CvB als geheel, tenzij een
individueel bestuurder geen verwijt valt te maken.
De RvT benoemt het CvB, stelt hun arbeidsvoorwaarden vast en houdt toezicht op
het beleid van de hogeschool en de uitvoering daarvan. Dat toezicht is vooral gericht
op het goed functioneren van het CvB in algemene zin, op de hoofdlijnen van beleid
en uitvoering en op incidentele belangrijke beslissingen van het CvB. De RvT neemt
besluiten met meerderheid van stemmen. In de onderzoeksperiode onderhandelde
de vzRvT namens de RvT met de leden van het CvB over hun arbeidsvoorwaarden
en ondertekende de arbeidsovereenkomsten. Ook voerde hij, samen met andere
leden van de RvT, de functioneringsgesprekken met de leden van het CvB.
Ons is niet gebleken dat sprake is geweest van onzorgvuldig bestuurlijke handelen
bij de aanbesteding van een nieuwbouwproject, de opdrachtverlening aan de
externe accountant, de private activiteiten via de Holding Inholland BV en het
afstoten van de deelneming in Nyenrode. Ook hebben wij ten aanzien van de rol van
de externe accountant in relatie tot de onderzochte onderdelen van de
bedrijfsvoering, geen bevindingen.
Bij het inhuren van personeel van een organisatieadviesbureau heeft de vice vzCvB
onvoldoende aandacht besteed aan de specifieke risico’s daarvan. Bij de inhuur, in
de vorm van vier achtereenvolgende constructies, van zijn eigen chauffeur heeft hij
onvoldoende aandacht besteed aan de doelmatigheid van deze inhuur en de fiscale
risico’s daarvan. Bij het afstoten van het gebouw Wildenborch heeft hij de cruciale
termijnen onvoldoende bewaakt. Het CvB heeft aan dit laatste onderwerp
onvoldoende aandacht besteed. Het betrof hier immers een belangrijk element van
het meerjarige huisvestingsbeleid. De vzCvB en de vice vzCvB hebben de RvT te laat
geïnformeerd over dit probleem.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 26 van 27
Het beleid voor de beloningen, overige vergoedingen en faciliteiten voor het CvB,
evenals de uitvoering daarvan, schoot in de onderzoeksperiode tekort.
Dit blijkt uit het volgende:
· Tot september 2008 waren behoudens gebruikelijke interne controle
maatregelen nauwelijks interne regelingen voor onkosten van het CvB.
Zowel het CvB als de RvT hadden dit beter moeten regelen.
· De vice vzCvB en de vzCvB declareerden na het invoeren van een reglement
in 2008 regelmatig kosten voor representatieve lunches en diners die hoger
waren dan in het reglement is toegestaan.
· Aan het lidCvB werd naast een leaseauto een OV-jaarkaart verstrekt.
· Gedurende de gehele periode handelde het CvB, met instemming van de
RvT, bij het afsluiten van contracten voor de lease van auto’s niet in
overeenstemming met de bepalingen in de arbeidsovereenkomsten, en ware
het ook volgens de RvT beter geweest die arbeidsovereenkomsten daarop
aan te passen.
· Voor de vice vzCvB werd in 2007 op initiatief van de RvT een extra salaris
toegekend waarvoor niet-valide argumenten werden aangevoerd. Het
ministerie van OCW is hierover namens de RvT schriftelijk niet volledig
geïnformeerd.
· Met goedkeuring van de RvT is voor de voormalig vzCvB een nietverschuldigde
extra pensioenstorting gedaan.
· Met goedkeuring van de RvT declareerde de voormalig vzCvB een nietverschuldigde
vergoeding voor de premies van een ziektekostenverzekering.
· De vertrekregeling die de RvT in 2007 sloot met de voormalig vzCvB, bevat
elementen zoals het tot en met 2008 ter beschikking stellen van een
leaseauto na het aftreden als voorzitter en voortzetting van de vaste
representatiekostenvergoeding, terwijl hij geen werkzaamheden meer
verrichtte voor de hogeschool.
· De RvT heeft van de voormalig vzCvB geen opgave van neveninkomsten
gevraagd, hoewel de vertrekregeling daartoe de mogelijkheid bood.
Betrokkene kreeg van de voorzitter van de RvT mondeling toestemming
voor het vervullen van een van de nevenfuncties zonder verrekening van
inkomsten.
· Belangrijk element van de vertrekregeling van de voormalige vzCvB was dat
betrokkene kon worden ingezet als adviseur voor het CvB. De nieuwe
voorzitter besloot daarvan geen gebruik te maken. Daarna heeft de RvT het
ministerie van OCW desgevraagd schriftelijk geïnformeerd over de
vertrekregeling maar verzuimd te melden dat geen sprake meer was van
inzet als adviseur.
De RvT heeft gesteld dat hij in de jaren 2006 tot en met 2010 gemeend heeft
voor wat betreft het beloningsbeleid te hebben gehandeld in de geest van de
Statuten en de in zijn periode geldende bestuurdersreglementen en dat hij tevens in
zijn optiek het beloningsbeleid ook zoveel mogelijk heeft afgestemd op
achtereenvolgens de Hay beloningsstructuur, de HBO branchecode, de nieuw
gewijzigde salarisindicatie van de HBO branchecode en de discussies over de
Balkenende norm.
Bij het toekennen door de RvT en de uitvoering van beloningen, overige
vergoedingen en faciliteiten aan het CvB hebben alle betrokkenen in meer of
mindere mate onzorgvuldig gehandeld. De Raad van Toezicht, de voormalige
voorzitter en de vicevoorzitter van het CvB hebben in een aantal gevallen niet
voldaan aan de hoge eisen die worden gesteld aan het belonen van het CvB in de
publieke sector.
RAPPORT BELONEN, BESTUREN EN TOEZICHT BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND 6 JUNI 2011
Pagina 27 van 27
6 Reactie hogeschool Inholland
Hogeschool Inholland heeft kennisgenomen van het concept eindrapport ‘Belonen,
besturen en toezicht bij Hogeschool Inholland’. Allereerst willen wij u en uw
onderzoeksteam bedanken voor het compacte rapport en het onderzoekswerk dat
daaraan ten grondslag ligt. Wij willen daarnaast ook onze waardering uitspreken
voor de constructieve en respectvolle wijze waarop het onderzoek bij Inholland is
uitgevoerd. Het onderzoek helpt Inholland een hoofdstuk af te sluiten.
Op een aantal punten herkennen wij de bevindingen van de Inspectie. We
constateren echter ook dat de Inspectie slechts in beperkte mate aanvullende
bevindingen heeft op de in het begin van het onderzoek aangedragen thema’s en
dat een aantal thema’s ook tot de conclusie leiden dat in voldoende mate binnen de
kaders van rechtmatigheid of doelmatigheid is gehandeld.
De Inspectie geeft terecht in het rapport aan dat er hoge eisen dienen te worden
gesteld aan soberheid en transparantie daar waar het gaat om alle aspecten van
belonen. We onderschrijven dat ten volle en hebben stappen gezet om deze
soberheid en transparantie ook zichtbaar te maken. Ook onderschrijven we als
College dat in (een deel van) de onderzochte periode de bedrijfsvoering
onvolkomenheden vertoonde. We zullen deze onvolkomenheden herstellen.
We hechten eraan te vermelden dat de onderzochte periode en de constateringen
die daarover worden gedaan achter ons liggen. We nemen kennis van een aantal
conclusies die de Inspectie over deze periode trekt. We beseffen dat de conclusies
van het rapport onderdeel zijn van de geschiedenis van Inholland, trekken daar
lering uit en trekken ons dat in functionele zin aan.
Tegelijkertijd constateren we dat er onderdelen zijn in het rapport waar discussie
over mogelijk blijft, vooral daar waar het oordeelsvorming betreft ten aanzien van
geconstateerde feiten. Enkele daarvan zijn, de ‘’mogelijk’’ misgelopen korting bij
inhuur van organisatieadviesbureau, de chauffeursdiensten van de vice vzCvB en de
extra salaristoekenning van de vice vzCvB.
We constateren tevens dat de Inspectie niet altijd uitspraken doet over
vaststellingsovereenkomsten met voormalige bestuurders. Het kan zijn dat de
Inspectie ervoor heeft gekozen deze overeenkomsten niet juridisch te toetsen daar
waar dat wel noodzakelijk was geweest. Dat zou ook kunnen gelden voor de
onderdelen waar de Inspectie wel een oordeel uitspreekt. We zijn van mening dat dit
dan alsnog zou moeten gebeuren.
Hogeschool Inholland is zich zeer bewust van het feit dat publieke middelen
doelmatig en rechtmatig dienen te worden besteed. Het rapport van de Inspectie
heeft dat onmiskenbaar duidelijk gemaakt. We wachten de uiteindelijke maatregelen
van het Ministerie af die naar aanleiding van dit rapport zullen worden genomen. We
behouden ons daarbij het recht voor op dat moment nader stelling te nemen,
inhoudelijk of in rechte, vooral daar waar onze maatschappelijke
verantwoordelijkheid en onze reputatie in het geding is.