
De exportindicator is gebaseerd op de oordelen van ondernemers over de buitenlandse omzet, concurrentiepositie en de orderpositie en de verwachting over buitenlandse orderontvangsten. Echt florissant zijn de cijfers nog niet, beaamt Peter Hein van Mulligen, hoofdeconoom van het CBS. Maar we komen van ver, dus een opgaande lijn is duidelijk te zien. Nog niet voor alle bedrijfstakken is op dit moment een exportindicator beschikbaar.
Luister terug | Italië Podcast | Italiaanse economie
De drie onderzochte bedrijfstakken voor de exportindicator vertegenwoordigen het leeuwendeel van het volume van de Nederlandse exportwaarde van goederen en diensten, namelijk ruim 90 procent, gemiddeld over de jaren 2015 tot 2019. Het aandeel van de industrie is bijna 52 procent, van de dienstensector bijna 33 procent en van de groothandel bijna 7 procent. De industrie is nog het somberst, de dienstensector ziet duidelijk al de meeste perspectieven.
Lees ook | Scheepvaart in problemen door vastzittende crew
De industrie is positiever over de verwachte orderpositie in het buitenland, zegt Van Mulligen. 'Daar hebben ze veel last gehad van gesloten fabrieken in Duitsland, maar daar groeit het optimisme over de te verwachten orderpositie in het buitenland. Maar niet alles is even goed: het oordeel over de concurrentiepositie is wel wat verslechterd. Maar afgaand op het ondernemersvertrouwen ziet het er in ieder geval wel redelijk positief uit.'
Lastig opererende industrie
Het CBS kijkt ook naar de verwachtingen, terwijl Evofenedex continu de vinger aan de pols houdt, zegt Rob Zomer van de ondernemersvereniging voor handel en logistiek. 'Je ziet wel dat juli en augustus niet zo heel veel van elkaar verschillen. Dus áls er al sprake is van een licht herstel, zet dat vooralsnog niet door, en dat vinden we wel zorgelijk. Vooral in een aantal industriële sectoren, zoals metaal, bouw en de chemie, is het echt nog wel lastig opereren.'