
In 2014 werd een proef met no cure, no pay opgezet om mensen met een middeninkomen toegang bieden tot een letselschadeadvocaat. Zij kunnen rechtsbijstand meestal zelf niet betalen en komen ook niet in aanmerking voor een bijdrage van de overheid, zoals de echt lage inkomens. Het FD heeft nu elf lokale orden van advocaten gebeld om te zien hoeveel gebruik ervan gemaakt is. Daar kwamen in de afgelopen drie jaar 64 meldingen binnen van zaken waarbij hun cliënten gebruik hebben gemaakt van de no cure no pay-regeling.
Niet een enorm aantal; toch noemt de Vereniging van Advocaten voor Slachtoffers van Personenschade de proef succesvol. 'Het voorzag in een probleem van een beperkte doelgroep in een beperkt aantal zaken', zegt Edwin Bos, secretaris bij de vereniging. 'Wat je ziet, is dat er een drempel is weggenomen. In het verleden konden dat soort mensen eigenlijk alleen terecht in wat wij noemen het ongereguleerde circuit: letselschadebureaus waarvoor geen vereisten gelden, die niet aan kwaliteitseisen hoeven te voldoen, en die wel no cure, no pay mochten aanbieden.'
'Geen Amerikaanse toestanden'
Toenmalig minister Piet Hein Donner was destijds tegen de proef omdat hij bang was voor 'cherry picking': advocaten zouden alleen nog zaken aannemen waar ze met weinig inspanning een groot bedrag konden binnenhalen. Maar deze vrees is niet uitgekomen, zegt Bos. 'Wat mij betreft bewijst het feit dat het maar om 64 meldingen gaat, dat er aan de ene kant een duidelijke vraag naar is - 64 zaken zijn toch 64 slachtoffers die nu wel geholpen worden, die anders niet geholpen hadden kunnen worden - en anderzijds dat Amerikaanse toestanden waar minister Donner destijds bang voor was, niet aan de orde zijn, want anders zou dat aantal van 64 vele malen hoger zijn geweest.'
Bos zegt dat er dankzij de proef een 'gelijk speelveld' is ontstaan tussen deze bureaus en de letselschade-advocatuur. Hij pleit er dan ook voor om ermee door te gaan.