Fake-president
Slechte leiders hebben een standaardwapen in hun arsenaal: het ligt aan de media. Als iets ze niet bevalt, is dat de fout van de journalisten.
Dat journalisten fouten maken, vooringenomen kunnen zijn, opinie en nieuws niet altijd zorgvuldig scheiden, feiten bevooroordeeld gebruiken - ja, dat komt allemaal voor. Maar Donald Trump maakt een klassieke fout door het om te draaien. Hij maakt er tot nu toe zélf een puinhoop van, verwart vermoedens met feiten, en zet de waarheid naar zijn hand. In gewone taal: hij liegt er naar hartenlust op los.
Trumps persconferentie van afgelopen week was met stip de krankzinnigste die een Amerikaanse president ooit heeft gegeven. Je kreeg af en toe de indruk dat hij een woordenschat heeft van 841 woorden, voornamelijk bestaande uit superlatieven (waardeloos, fantastisch, geweldig, schandalig) en dat hij die 76 minuten lang in min of meer willekeurige wijze achter elkaar zette.
Stelletje misbaksels
De belangrijkste boodschap was: het is allemaal de schuld van de media, want journalisten zijn een stelletje misbaksels en leugenaars, gespecialiseerd in het produceren van nepnieuws. Zijn belangrijkste spreekbuis, de nieuwssite Breitbart, illustreerde het met een verhaal over de schouderklopjes die CNN-baas Jeff Zucker uitdeelt aan zijn personeel: hoe harder zij Trump aanpakken, hoe beter gemotiveerd zijn redacteuren en presentatoren zijn. En, ach ja, schamperde Breitbart, wie kijkt er nog naar het minimaal scorende CNN? Bijna niemand, toch?
De voortdurende tirade tegen journalisten is niets nieuws, in elk geval niet in de Verenigde Staten. Thomas Jefferson noemde de kranten 'giftige vehikels van verdraaiing en fouten.' Richard Nixon kwalificeerde de media als 'de vijand.' Bill Clinton noemde ze 'leveranciers van haat en verdeeldheid.' Sterker nog: op een enkele uitzondering na hadden alle Amerikaanse presidenten sinds de introductie van de krant, en later radio en TV, een slechte verhouding met de pers. Uitzonderingen waren Franklin Roosevelt, die het - heel handig - omdraaide door kaartavondjes met journalisten te organiseren en dan heel behendig het nieuws te laten 'lekken' dat hij graag in de kranten wilde hebben, en John Kennedy, maar vooral omdat die met zijn charme en enorme gevoel voor humor de verslaggevers om zijn hand wond.
Doden van de boodschapper
Maar een haatcampagne tegen de media, zoals in het geval van Trump, is nooit eerder vertoond. En daardoor krijg je rare situaties. Zo ontsloeg Trump zijn nationaal veiligheidsadviseur, Michael Flynn, om dat die met de Russen over sancties overlegde vóórdat Trump was beëdigd, een situatie waarvan Trump geruime tijd wist voordat de Washington Post en New York Times met minutieuze feitenrelazen kwamen. En wat doet Trump? Die gaat als een bezetene tekeer over 'lekken' naar de pers, om vervolgens - dus ná Flynns ontslag - de media als schuldige aan te wijzen. Het is een klassiek voorbeeld van het doden van de boodschapper.
Hebben de media een anti-Trump-agenda? Daar zit wel wat in, maar hier gaat het echt over oorzaak en gevolg. Als Trump met ondoordachte, of juridisch rammelende decreten komt, en de media gaan die op feiten checken, dan is het gevolg onvermijdelijk negatieve berichtgeving. Wie kaatst, moet de bal verwachten. Leidt dat tot een constante stroom van anti-Trump berichtgeving? Ja, maar dan moet de president in de eerste plaats in de spiegel kijken. Eigen schuld, dikke bult - om het op Trumpiaans intellectueel niveau te houden.
Tweede Golfoorlog
Dat neemt niet weg dat de media een vernietigende rol kunnen spelen, met dramatische gevolgen. Een droevig voorbeeld was de berichtgeving van Judith Miller, Midden-Oosten-expert van de New York Times en winnaar van de Pulitzerprijs, in de aanloop naar de Tweede Golfoorlog. Zij bracht de primeur dat Irak beschikte over massavernietigingswapens, het thema dat George W. Bush gebruikte als casus belli tegen Saddam Hoessein. Haar belangrijkste bron bleek Ahmed Chalabi te zijn, een Iraakse oplichter die maar één ding voor ogen had: president van Irak worden. Chalabi viel na enige tijd door de mand, en Judy Millers onthullingen bleken - maar dan écht - fake-verhalen te zijn. De New York Times, een vlaggenschip in de journalistiek, droeg zo bij tot het uitbarsten van een oorlog die tienduizenden mensen het leven zou kosten, en waarvan tot de huidige dag niemand kan uitleggen waarover het ging.
Kortom: media zijn heus wel eens fake, en Trump heeft het volste recht om daarop te wijzen. Maar het omgekeerde geldt ook: de media hebben in zijn geval erg vaak gelijk, en kunnen hem met even veel recht de fake-president noemen. Winston Churchill was ook niet weg van de media, maar hij was een stuk slimmer dan The Donald: 'politici die klagen over journalisten is zoiets als een zeeman die klaagt over de zee.'

Bernard Hammelburg
Buitenlandcommentator Bernard Hammelburg gaat in zijn column in op de zaken van wereldbelang en plaatst de internationale politiek in context.