
In Denemarken doen vrijwel alle zwangere vrouwen een test voor Down. In Engeland gaat het om 74%. Het aantal in Nederland steekt daar schril bij af: 27%.
Op papier doen de landen het zelfde, zegt Neeltje Crombag, die morgen aan UMC Utrecht promoveert. De informatie in de folders komt ook overeen. Maar het leidt dat tot een heel verschillende praktijk.
Iets wat in Nederland bestaat is 'het recht om niet te weten'. Dat bestaat in alle landen, maar alleen hier wordt dat zo benoemd.
Daar komt bij dat bij een test in Nederland geld betaald moet worden. En dat blijkt elkaar te versterken. Vrouwen die de test toch al niet wilden doen, noemen de eigen bijdrage van rond de 165 euro als bevestiging van hun oordeel. Kennelijk is dit overbodig.
Omgekeerd noemen vrouwen die wel een test doen het geld als psychologische drempel, zegt Crombag. Het voelt alsof ze hun keuze moeten verantwoorden.
Het verklaart waarom tests voor Down hier minder vaak voorkomen dan bij de buren. Maar het laat nog iets zien, vertelt Crombag, en dat is van belang voor alle medische screenings. Overheidsbeleid beïnvloedt zo rechtstreeks hoe mensen over zo'n screening denken: of het erbij hoort of extra is.